blog
De appel valt niet ver van de boom!
Dochter erft van moederJoke is de enige dochter van Trudy. Trudy overlijdt in 2013.
Als Joke in september 2014 de aangifte erfbelasting indient denkt ze er niet aan dat haar moeder voor 1/7
e deel erfgenaam was van háár moeder (Margreet), de oma van Joke, die in 2011 is overleden.
Volgens Joke bedraagt haar erfdeel (afkomstig van moeder Trudy) zo’n € 25.000 waarvan € 20.000 is vrijgesteld.
De inspecteur legt in december 2014 een aanslag erfbelasting op naar een belastbare verkrijging van € 5.000 waarover € 500 aan erfbelasting verschuldigd is.
Navorderingsaanslag erfbelastingMaar op 31 juli 2018 legt hij een navorderingsaanslag op over een erfenis van bijna € 1.300.000!
De erfbelasting bedraagt dan zo’n € 240.000. En daar komt ruim € 40.000 aan belastingrente bij en de inspecteur legt ook nog eens een vergrijpboete op van 25% wat neerkomt op € 60.000. De aanslag bedraagt daardoor in totaal € 340.000!
Hoe kan dit? De reden is heel simpel: in het jaar 2011 overlijdt Margreet, de moeder van Trudy en oma van Joke. En Trudy, de moeder van Joke is één van haar zeven erfgenamen. Daardoor heeft zij voor 1/7
e deel recht op de nalatenschap van haar moeder Margreet. Haar vader was al in 1994 overleden.
Toen Trudy in 2013 overleed was de nalatenschap van haar moeder (Margreet) nog niet verdeeld. Het vermogen van oma bestond uit (certificaten van) aandelen in een grote onroerend goed B.V. De B.V. is eigenaar van zes panden met een totale waarde van € 9.000.000.
Trudy had bij haar overlijden dus nog steeds een aandeel in de onverdeelde nalatenschap van haar moeder. Dit vermogensbestanddeel bedraagt 1/7
e deel van de waarde van de aandelen in de onroerend goed B.V.
Via haar moeder participeert Joke in de nalatenschap van haar omaJoke was dus veel rijker dan ze dacht. Ze had door het overlijden van haar moeder immers recht op het 1/7
e aandeel van haar moeder in de panden in de B.V. van haar oma.
Het is mogelijk dat ze dit over het hoofd zag toen ze – als enig erfgenaam van haar moeder - de aangifte erfbelasting indiende.
Maar toen de inspecteur hier achter kwam kreeg ze een torenhoge navorderingsaanslag voor haar kiezen.
Joke liet tegen de aanslag bezwaar en beroep aantekenen. Haar adviseur stelde dat er geen nieuw feit was op grond waarvan de inspecteur deze aanslag had mogen opleggen. Want toen hij de eerste aanslag oplegde waren de gegevens betreffende het overlijden van oma in 2011 bij de Belastingdienst bekend.
Maar in zijn uitspraken van 26 maart 2021* ging de rechtbank Zeeland-West-Brabant hier niet in mee.
De inspecteur heeft een nieuw feitDe Belastingdienst mag namelijk bij het vaststellen van een aanslag ‘uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt en volstaan met het raadplegen van het (digitale) dossier dat de aangiften en andere gegevens bevat met betrekking tot de heffing van die belasting van de desbetreffende belastingplichtige. Hij is in beginsel niet gehouden tot een nader onderzoek.’
De inspecteur is niet verplicht om dossiers van andere belastingplichtigen of andere belastingen te bekijken, ook al zouden daarin wellicht gegevens kunnen worden aangetroffen die voor het regelen van de bedoelde aanslag van belang zijn.
In de praktijk zou het niet haalbaar zijn om zo’n uitgebreid onderzoek in te stellen bij het controleren van een belastingaangifte. Dit is alleen anders als de inspecteur in redelijkheid behoort te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Maar dat was hier niet het geval.
Als de inspecteur in een later stadium ontdekt dat de aangifte erfbelasting van Joke onjuist is, beschikt hij dus over een nieuw feit en mag hij een navorderingsaanslag opleggen.
De boete vervalt omdat er geen sprake is van grove schuldHet enige wat met de procedure wordt bereikt is dat de waarde van de aandelen op een iets lager bedrag wordt vastgesteld. Hierover werd al een procedure gevoerd in het kader van het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 2011 van oma en de aanslagen erfbelasting van haar zeven erfgenamen, waar Trudy er één van was.
De heffingsrente wordt hierdoor ook iets verlaagd maar de grote winst is dat de inspecteur tijdens de zitting voor de rechtbank zich alsnog op het standpunt stelt dat Joke geen grove schuld kan worden verweten en de boete van € 60.000 laat vervallen.
Tot zover de aanslag erfbelasting van Joke naar aanleiding van het overlijden van haar moeder.
Aanmerkelijk belang heffing bij omaMaar haar ooms en tantes krijgen ook een fikse rekening gepresenteerd!
Margreet (de oma van Joke) overleed in 2011. Omdat zij aandelen in een B.V. had moet er afgerekend worden over een fictieve aanmerkelijk belangwinst. In mei 2014 wordt in eerste instantie een aanslag inkomstenbelasting 2011 opgelegd op basis van een aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang van € 550.000.
Op basis van deze gegevens bedraagt de aanslag inkomstenbelasting een kleine € 140.000.
De adviseur van oma (of beter gezegd: haar kinderen) heeft het standpunt ingenomen dat de verhuur van de panden voor 6/7 deel als een onderneming aangemerkt kan worden.
Maar in april 2015 kondigt de inspecteur inkomstenbelasting een navorderingsaanslag aan op basis van een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 7.000.000!
De nagevorderde belasting bedraagt € 1.610.000 en wordt verhoogd met € 170.000 aan heffingsrente.
Kenbare foutDe inspecteur komt namelijk tot de ontdekking dat hij per ongeluk een te lage aanslag heeft opgelegd.
De erfgenamen van Margreet hadden bij de Belastingdienst geïnformeerd of in hun geval de doorschuifregeling voor de aandelen in de B.V. van toepassing was. De inspecteur heeft hen tot tweemaal toe meegedeeld dat de B.V. geen materiële onderneming drijft.
En dan kunnen de bedrijfsopvolgingsregeling in de erfbelasting en de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting niet toegepast worden.
Gezien dit vooroverleg ging de inspecteur er vanuit dat de aandelen in de B.V. voor de volle waarde in de aangifte opgenomen zouden worden.
Maar de erfgenamen van Margreet hielden het door hen berekende bedrag van € 550.000 aan waarvan zij wisten dat dit veel te laag was.
Het moest hen dus direct duidelijk geweest zijn dat de aanslag inkomstenbelasting over de a.b. heffing bij moeder Trudy niet klopte. Dit was een duidelijk kenbare fout.
Volgens art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR heeft de inspecteur dan het recht om de fout door middel van een navorderingsaanslag te herstellen.
Om discussie over het feit of er wel of geen sprake is van een duidelijk herkenbare fout te vermijden is art. 16 in de AWR opgenomen. Dit artikel zegt dat bij een verschil in te weinig geheven belasting van 30% of meer, er van rechtswege sprake is van een duidelijk herkenbare fout.
In beroep bij de rechtbankDe erfgenamen van Margreet (oma van Joke) zijn het niet eens met de (enorme) navorderingsaanslag en gaan in beroep bij dezelfde rechtbank**.
De belangrijkste geschilpunten waar de rechtbank uitspraak over moet doen zijn:
a. Is navordering mogelijk op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen?
b. Dient het vermogen van de B.V. in het kader van de toepassing van artikel 4.17a Wet IB 2001 als ondernemingsvermogen aangemerkt te worden?
c. Heeft de inspecteur de overdrachtsprijs van de (certificaten van) aandelen voor een te hoog bedrag in aanmerking genomen?
d. Is er ten onrechte heffingsrente in rekening gebracht?
Duidelijk kenbare foutAd a: de rechtbank komt tot de conclusie dat hier sprake is van een fout zoals bedoeld in art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR zodat er een navorderingsaanslag mag worden opgelegd.
De rechtbank komt daarom niet toe aan de behandeling van de vraag of er sprake is van een ‘nieuw feit’ en of de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft gepleegd omdat hij de aangifte niet heeft onderzocht en er geen interne communicatie is geweest tussen de SW- en de IB-inspecteur.
De B.V. drijft geen ondernemingAd b: de rechtbank vindt dat de erfgenamen niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van ‘arbeid-plus’ en ‘rendement-plus’.
De rechtbank acht geen arbeid aanwezig die ‘naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen uit onroerende zaken, die het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaan.’ De B.V. drijft dus geen onderneming.
De ‘stenen’ van de B.V. worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeerAd c: De rechtbank verwerpt, net als de inspecteur, de Discounted Cash Flow (DCF-methode) voor de waardering van de aandelen. De erfgenamen vinden dat de waarde van de aandelen volgens deze methode € 3.680.000 bedraagt.
Maar de DCF-methode is in dit geval geen geschikte methode. De rechtbank volgt de door de inspecteur berekende waarde.
Die gaat uit van taxatierapporten die de erfgenamen hebben laten opstellen en houdt verder rekening met een latentie voor de over de stille reserves in de panden verschuldigde vennootschapsbelasting van 15% en een afslag voor incourantheid van 5%.
De waarde van de aandelen bedraagt dan € 7.000.000.
Bij navordering op grond van een kenbare fout geen heffingsrenteAd d: De rechtbank wijst de inspecteur er op dat, volgens een arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2010, nr. 09/04669, ECLI:NL:HR:2010:BN8729, het zorgvuldigheidsbeginsel zich er tegen verzet dat aan een belanghebbende over het nagevorderde bedrag heffingsrente in rekening wordt gebracht ‘als het uitsluitend aan een vergissing van de Belastingdienst is te wijten dat het bedrag dat is nagevorderd, niet meteen bij de vaststelling van de primitieve aanslag is geheven.’
De inspecteur verklaart tijdens de zitting bij de rechtbank dat de navorderingsaanslag te wijten is aan een fout van de Belastingdienst met het gevolg dat de heffingsrente vervalt.
De aanslag wordt verlaagd met € 170.000 heffingsrente.
De aanslagen erfbelasting ten name van de zeven kinderen van Margreet waaronder de moeder van JokeDe erfgenamen van Margreet waren het in eerste instantie ook niet eens met de aan hen opgelegde aanslagen erfbelasting. Hierbij ging het over de waardering van de aandelen in de onroerend goed B.V. en of er sprake was van ondernemingsvermogen zodat de bedrijfsopvolgingsregeling in de erfbelasting toegepast kan worden.
Ze hadden hun belang van 1/7e deel in de B.V. op de eerste plaats voor een te lage waarde opgegeven en ook nog eens ten onrechte de bedrijfsopvolgingsregeling geclaimd.
Uit de hierboven behandelde uitspraken van de rechtbank*** blijkt dat de beroepschriften tegen de aanslagen erfbelasting werden afgewezen.
De aanslagen ad circa € 115.000 persoon plus ruim € 15.000 heffingsrente blijven dus in stand.
Drie generaties krijgen samen voor miljoenen aan belastingaanslagen op hun bord!Samenvatting: Binnen één familie werd er geprocedeerd tegen:
- de aanslag inkomstenbelasting 2011 van grootmoeder (Margreet) over de a.b. heffing (geen
doorschuifregeling IB). Deze aanslag bedraagt € 1.610.000.
- zeven aanslagen erfbelasting van de kinderen van de grootmoeder (Trudy en haar broers en zusters) over de waarde van de aandelen en de bedrijfsopvolgingsregeling. Hier gaat het om een totaalbedrag van € 910.000.
- de aanslag erfbelasting van het enige kleinkind van de grootmoeder (Joke) omdat zij het aandeel van haar moeder in de nalatenschap van oma vergeten was op te geven. Zij ontvangt een aanslag erfbelasting van € 280.000.
Deze procedures waren (mede) een gevolg van ondeskundigheid van de familie en/of haar adviseurs.
En verder weinig affiniteit met belastingzaken bij de familie. Dit gebrek loopt als een rode draad door iedere generatie heen.
De appel valt niet ver van de boom.
Laat familiezaken continue monitorenDit soort situaties kunnen worden voorkomen door tijdig, of eigenlijk permanent, deskundigen in te schakelen die alle generaties tezamen begeleiden.
*nr. BRE 20/5092 ECLI:NL:RBZWB:2021:4609
**nr. BRE 18/2396 ECLI:NL:RBZWB:2021:4607
*** zie ook BRE 18/2537 ECLI:NL:RBZWB:2021:4608
24 October 2021, Gepost door Peter Meijne